MUG SHOT T. Ammerlaan

'ROESTIG' NEDERLANDS IN 'SLAPENDE'

NEDERLANDS-AUSTRALISCHE TWEETALIGENuit: T. Ammerlaan, 1996, You get a bit wobbly....
Nederlandse samenvatting [Nederlandse vlag]

Nederlandse emigranten in Australie beweren vaak dat ze hun Nederlands vergeten zijn. Dat is niet verwonderlijk als men sommige hoort spreken. Een voorbeeld is de beschrijving die een geboren en getogen Nederlander geeft van waar hij nu woont:

STRUTCH
Ach..ik, ik ko- ik woont nou 'of course' in Australie. /ahum?/ .. Ent erm.. erm... in in 'Baxter' end 'its erm.. Which is nea- in Melbourne.'/Yeah?/
'Er..t is erm..'Niet 'at all like..what it was' in Nederland.../ahum?/ 'Because its...erm.. 'grote 'spaces' en erm..erm..'You know, i- You've got' erm.. riel..berk?..'No?'../Ja?/ .. "Berk..is ..riel?" ... 'Hills mountains?'... Riel erm....Oh Anyway! HAHA... Erm, riel erm ....erm...cannot think of the word.'.. J..'You know, but erm' a- alles is zo 'much' groter ..en erm..en niet zo vlak..'as it is in Holland, You know, its.....erm.. Oh well."

Ook uit kortere frasen blijkt dat er iets vreemds aan de hand met dit zogenaamde 'Strutch', de mengeling van Australisch en Nederlands:

STRUTCH
- Wij stil menen Dutch te spreken (mean) - Juffrouw, mag ik uw bil? (bill, invoice) - Zij bekte voorzichtig de auto uit. (back out) - Hij leeft in Melbourne voor over een jaar (lived, for over a year) - Mag ik een hete sjouwer nemen? ( hot shower) - Dit is Terry, zij is mijn wijf (wife) - Het is hard om de talen niet op te miksen. (hard, mixing up) Het onderwerp van mijn dissertatie is een studie naar dit ogenschijnlijk verlies van het emigranten Nederlands. De vraag was of Strutch aangeeft dat het Nederlands is vergeten, of dat deze mengeling aangeeft dat processen waarmee Nederlandse woorden en structuren uit het geheugen worden gehaald en worden omgezet tot spraak niet meer goed functioneren in het Nederlands.

Sociolinguistisch onderzoek naar het verlies van het Nederlands toonde aan dat Nederlandse emigranten uniek zijn in dat ze al in de eerste generatie vooral Engels praten, zelfs thuis, en dat ze hun moedertaal slechts zelden doorgeven aan hun kinderen, laat staan aan hun kleinkinderen.
Er vindt een taalverschuiving plaats van het Nederlands naar het Engels, en dat zou verklaren waarom bepaalde woorden uit het Nederlands niet meer gebruikt worden.
Nederlanders zijn als emigranten eerder geneigd hun moedertaal op te geven in vergelijking tot anderen emigranten. Navraag bij de emigranten toonde aan dat ze het Nederlands als onvolwaardige communicatie taal zijn gaan zien in de Australische context, zich niet identificeren met die taal, en het soms zelfs een lelijke taal vinden. Dit zou het gevolg kunnen zijn van onder andere de verzuilde achtergrond van de Nederlanders uit de vijftiger jaren, en de druk van de Australische en ook de Nederlandse regering om zich te assimileren in Australie met het Anglo-Australisch ideaal. Een echte Australier praat geen buitenlandse taal, werd gezegd. En de volgzame Nederlanders deden hun best. Het prestigieuzere Engels is de taal van de klanten en het nieuwe vaderland, en moet vooral door de kinderen goed beheerst worden opdat ze geen achterstand krijgen.
Men had nog niet ingezien dat op latere leeftijd daardoor de generatiekloof tussen de emigranten ouders en hun Engels-Australische kinderen en vooral kleinkinderen erg groot zou worden.

Taalkundige studies van Strutch gaven aan dat niet alle Nederlandse woorden worden vervangen of vergeten. Het lijkt erop dat frequente woorden behouden blijven, evenals zeer specifieke woorden (bijv. gezellig) en woorden die op het Engels lijken en makkelijk zijn uit te spreken. Dat laatste is erg vaag: lijken ze qua gebruik, uitspraak, schrijfwijze op elkaar, of een combinatie van alles? En wat betekend makkelijk: dat het woord kort is, makkelijk is uit te spreken, en weinig regeltjes kent, of dat bijna hetzelfde is als het Engels.
Dus, naast het feit dat het niet duidelijk is of Strutch aangeeft dat men het Nederlands kwijt is, of dat men het moeilijk snel uit het geheugen kan krijgen tijdens het spreken, is het ook niet duidelijk welke factoren en rol spelen in het verlies van het emigranten-Nederlands.
Ervan uitgaande dat het Nederlands als moedertaal onuitwisbaar in het geheugen zou zitten, verwachtte ik dat het gebrekkig en verengelste Nederlands van de emigranten niet zozeer was veroorzaakt door verlies van het Nederlands uit het geheugen, maar eerder door verstoring in de processen die woorden uit het geheugen ophalen en omzetten in spraak.
Onderwerp van de dissertatie was om proberen te meten of taalprocessen in het Nederlands waren veranderd door het niet gebruik van deze moedertaal, of dat het Nederlands echt verloren was zoals sommige emigranten beweren.

Om dit te onderzoeken werd een groep Nederlandse emigranten in de regio Melbourne bezocht. Uit een uitgebreide vragenlijst bleek dat de proefpersonen niet of nauwelijks hun Nederlands hadden gebruikt sinds het moment dat ze in Australie aankwamen. Als ze het gebruikten was dit vooral tijdens het beluisteren en soms het lezen van bijv. kerstbrieven.
Alle emigranten gebruikten geen Nederlands thuis, ook al waren ze getrouwd met en Nederlandse partner, en alle schatten hun eigen kennis van het Nederlands in als slechts 'redelijk'.
Uit taaltoetsen bleek dat hun vaardigheden in het Engels beter waren dan in het Nederlands, en dat vooral het 'vloeiend' taalgebruik in het Nederlands laag was. De leeftijd bij vertrek van de emigrant bleek de belangrijkste sleutel-variabele in de gegevens te zijn. Hoe ouder de emigrant bij vertrek, hoe beter het Nederlands nu, maar ook hoe meer men vond dat het eigen Nederlands was verslechterd. Daarnaast bleken de vrouwelijke proefpersonen meer gelegenheden aangrepen om hun Nederlands te oefenen dan de mannelijke. Mannen hadden hun Engels geleerd op het werk.

Naast bestudering van de taalachtergrond en toetsing van de kennis van het Nederlands en Engels in de groep werden hun ophaal- en herinnerings-processen voor woorden bestudeerd door middel van een plaatjesbenamings en herkenningsexperiment.
Dit experiment bestond uit het benoemen van plaatjes en, als dit niet mogelijk was, het identificeren van de juiste Nederlandse naam uit een set van 5 afleiders. Als men bijv. de naam van het plaatje voor 'aardbei' niet meer wist, kreeg men in de herkenningstaak het plaatje met 6 woorden waaruit men de goede moest kiezen: de juiste naam 'aarbei', plus de afleiders 'strawberry, stroobei, aartbij, tomaat, fruit'. Niet benoemen, maar wel herkennen was een aanwijzing dat ophaalprocessen problematisch waren.
Door namen van plaatjes te gebruiken die verschilden in typen van overeenkomst in vorm werd gemeten welke soorten overeenkomst, lengte, en frequentie het succes van het experiment bepaalden.
De Nederlandse ophaalprocessen waren wellicht het meest intact bij vormgelijke woorden (kat-cat) en het minst bij vormongelijke (ezel-donkey). Er waren 9 categorien met variaties in de mate van vorm overeenkomst met de Engelse vertalingen
De eerste vijf categorieen bestonden uit korte woorden die verschilden in uitspraak en/of lettergreep overeenkomst tussen het Nederland en het Engels. Voorbeelden zijn "arm-arm, lippen-lips, paard-horse, tomaat-tomato en bureau-desk".
De lengte in letters en de woordfrequentie van deze categorieen werd zoveel mogelijk constant gehouden.
De laatste 4 categorieen bestonden uit langere woorden, die verschilden in de doorzichtigheid en in het aantal stammen in het Nederlands en Engels (bijv. "aardbei-strawberry, vlinder-butterfly").
De 5 typen afleiders werden geanalyseerd om te bestuderen welke lexicale informatie het meest de keuze van een Nederlandse naam beinvloed.

De resultaten uit het experiment waren beter dan de proefpersonen hadden verwacht, al moest men er wel voor knokken:

(lemon/citroen): "...erm....'Now......HAH it was there a minute ago!'...erm.... Citroen! 'Yeah... I knew it was something 'oe 'I couldn't get tha- LAUGH where the word came from!'"

(broom/bezem) "..erm...Zweepertje....erm.. een bezem"

(butterfly/vlinder) "..'Butterfly'...'butter' boter.., 'fly' vlieg... 'Butterfly' ... botervlieg?..."

De resultaten van de herkennings-sessies waren beter dan de resultaten van de naamgevings-sessies. Dit toonde aan dat niet-naamgeving niet meteen geinterpreteerd kan worden als kennisverlies. Men bleek vooral relatief "roestige" ophaalproccessen in het Nederlands te hebben.
Dit probleem varieerde met de taalachtergrond van de proefpersoon. Proefpersonen die op jongere leeftijd waren geemigreerd konden relatief veel woorden niet herkennen, terwijl proefpersonen die op oudere leeftijd waren vertrokken meer moeite hadden met het eigenlijk produceren van de Nederlandse plaatjesnaam.
Deze problemen in het reproduceren van het Nederlands waren het grootst bij de langere woorden, vooral wanneer deze niet erg op elkaar leken zoals "skunk/stinkdier" en "grasshopper/sprinkhaan". In de kortere woorden waren de vormgelijke woorden het makkelijkst, zoals "glass/glas" en "sun/zon". Het moeilijkst te benoemen waren echter niet de woorden die helemaal verschilden, zoals "desk/bureau", maar woorden die qua lettergrepen niet maar qua uitspraak wel op elkaar leken, zoals "tomato/tomaat" en "asparagus/asperge".
Lettergreep informatie van de Engelse namen verstoorde het ophalen van de Nederlandse plaatjesnamen bij de proefpersonen die meer Nederlands hadden gehad, en vorminformatie verstoorde vooral bij proefpersonen die op veel jongere leeftijd waren vertrokken. De laatste groep was ook niet erg systematisch in het kiezen van de juiste naam in de herkennings-sessies. Het meeste werd gekozen voor de verengelste afleiders, zoals 'stroobei'.

Kort samengevat had men het Nederlands niet verloren, maar waren deelprocessen in het ophalen van woorden niet meer snel genoeg om voor de Engelse processen het woord op te halen. Taalverlies als zodanig bleek vooral te bestaan uit een idee dat het Nederlands in Australie minder was geworden, en dat het spreken in het Nederlands moeizaam verliep. Ook blijkt dat niet de mate van contact, maar het aantal jaren in moedertaal omgeving belangrijk is voor de mate waarin Nederlands niet meer wordt gebruikt en de mate waarin de plaatjes konden worden benoemd. Het lijkt dat taalverlies van het Nederlands vooral samenhangt met de invloed van het meer gebruikte Engels op de ophaalprocessen van het Nederlands.
Deze invloed is afhankelijk van het niveau dat de emigranten nog hadden in het Nederlands, van de woordfrequentie, en van de mate van overeenkomst in vorm tussen de Nederlandse en Engelse woorden. Het blijkt dat de moeilijkheid om Nederlandse woorden op te halen niet evenredig oploopt met de mate waarin deze woorden verschillen in het Nederlands en Engels.

[Engelse vlag] Dit leidt naar de Engelse versie van dit verhaal over taalverlies.


Ammerlaan, T., ‘You get a bit wobbly...’: exploring bilingual lexical retrieval processes in the context of first language attrition (Nijmegen, 1996).
DISSERTATION OUTLINE IN CHAPTERS Chapter 1 is a theoretical exposition of the approach taken towards investigating lexical L1 attrition. An outline is provided of previous sociolinguistic (par. 1.2) and linguistic (par. 1.3) research on lexical variables in language attrition research in general. This approach may account for phenomena which appear to suggest selective attrition of Dutch in Australia. Integration of the various findings is provided through psychological research on forgetting (par. 1.4) that not only allows specification of the term `attrition' and the nature of important variables, but furthermore suggests that retrieval processes play a crucial role in selective attrition. It is therefore suggested that psycholinguistic research is better able to determine if the emigrants had not "lost" their Dutch as some had claimed or if their observations about selective lexical attrition could result from interference by similar Australian-English (AE) words which affects their access and retrieval processes in Dutch.

Chapter 2 provides a review of psycholinguistic studies on the nature of retrieval processes. After a brief characterization of the language processes identified in monolingual research and the test paradigms used (par. 2.2), a review is given of research on what is known about bilingual lexical processing (par. 2.3). Specific attention is given to bilingual speech production, particularly bilingual lexical retrieval processes. Insights about these processes are derived from research on bilingual code-mixing and processing and interpreted through Levelt's framework of monolingual speech processing (1989). Findings from various types of bilingual studies on the effects of types of cross-linguistic similarity are used to predict how this characteristic affects the retention of types of words. Such research on lexical processing suggests that cross-linguistic interference depended on the perceived nature (e.g. similarity, complexity) of the items, the type of task and the linguistic background of the subjects (e.g. learning context, fluency, proficiency). These variables influence how a word is accessed and retrieved, and thus whether it can be successfully recalled or recognised with or without the influence of Australian-English.

Chapter 3 lists the implications of the literature reviews in Chapters 1 and 2 for an investigation of the "loss of Dutch" and specifies the paradigms of the project on Dutch-Australian emigrants (par. 3.2). The impact of cross-linguistic similarity in L1 attrition was investigated in an experiment involving emigrants varying in background variables. To calculate the effect of similarity on lexical attrition within this group of Dutch native speakers in Australia, the experiment was complemented by tasks that assessed the biolinguistic background information of the Dutch emigrants. These tasks are described in par. 3.3.

Chapter 4 outlines the linguistic situation of these emigrants as based on a questionnaire that established when, where, and why they used which language (par. 4.1) and on objective and self-assessment of their proficiency and fluency (par. 4.2). Interrelations between the various data types are given in par. 4.3.

The picture-naming and identification experiment is described in Chapter 5. This experiment investigated whether certain types of Dutch words were more easily retrieved than others by measuring the effect on bilingual processing of variables such as word length, frequency of occurrence, and form-similarity in conjunction with various biolinguistic background characteristics. More specifically, the experiment aimed at determining the relationship between bilingual recall and recognition of certain Dutch words ranging in similarity in lemma and lexeme to their English translation equivalents. Whether retrieval processes had affected non-cognates more than cognates, low-frequency words more than high-frequency words, multi-stem more than single-stem words, and morphologically dissimilar words more than morphologically similar, and phonologically dissimilar words more than phonologically similar words was investigated by comparing naming and identification sessions of a picture-naming experiment in Dutch. If subjects were unable to provide the target name, they were subsequently presented with the same picture accompanied by six written names. If subjects were unable to identify the L1 correct name, this suggested "loss". Chapter 5 also provides the results of a pretest of the experiment conducted by monolinguals.

The findings of the bilingual experiment are discussed in Chapters 6 and 7. Chapter 6 gives the results of the experiment on the so-called `dormant' Dutch-Australian bilinguals, starting with the strategies used (par. 6.2). Determined next is the measure to be used for proficiency effects (par. 6.3). This is followed by analyses of the error distribution in the naming and identification sessions (par. 6.4) and the distracters used (par. 6.5) in conjunction with the extent of the emigrants' residual proficiency in Dutch.

Chapter 7 summarizes the various findings and discusses their relevance in combination to earlier research on L1 attrition (par. 7.2). In addition to discussing the implications of the reported research for bilingual lexical processing, this chapter offers suggestions for further study of L1 attrition and Strutch (par. 7.3) from various perspectives. A list of the abbreviations, the references used, and the appendices to each chapter are given in the final part of this dissertation.

"You get a bit Wobbly", PhD thesis, Dept. of Appied Linguistics, 1996, CopyPrint 2000, Enschede. Back to top


A selection of related publications: Ammerlaan, A. (1984a). , A process-oriented approach to lexical strategies in interlanguage communication. Paper presented at AILA - 7th World Congress of Applied Linguistics, Brussels: Vrije Universiteit.

Ammerlaan, A. (1984b). , A process-oriented approach to strategies in referential communication. MA Thesis, Dept. of English, Nijmegen: KUN.

Ammerlaan A. (1985a). , Testing lexical retrieval in speech production of dormant bilinguals. Paper presented at the ALS Annual Conference, Brisbane: Griffith University.

Ammerlaan A. (1985b). , Exploring lexical retrieval in bilingual speech production. Paper presented at the 5th Australian Language and Speech Conference, Melbourne: Monash University.

Ammerlaan, A. (1987a). , Lexical retrieval in dormant bilinguals. Paper presented at AILA - 8th World Congress of Applied Linguistics, Sydney: The University of Sydney.

Ammerlaan, A. (1987b). , Attrition and interlanguage development. Paper presented at the Explaining Interlanguage Development Workshop, Melbourne: La Trobe University.

Ammerlaan A. (1987c). , Strategies employed by dormant Dutch bilinguals. Paper presented at The Dutch Community in Australia: Victims of Assimilationist Policies, Melbourne: Monash University.

Ammerlaan, A. (1989). , Dutchman down-under. Dutch Courier, May 1989 6. Reprint of 'First impressions', Paper presented at the 'Dutch Roots' seminar, April 9, 1989, the Associated Netherlands Societies in Victoria, Melbourne: Abel Tasman Club.

Ammerlaan, A. (1989). , The teaching of the Dutch language. Dutch Courier, 13 Nov. 8.

Ammerlaan, A. (1990a). , Linguistic variables in L1 attrition. Paper presented at the Combined ALS & ALAA Conference, September 1990, Sydney: Macquarie University.

Ammerlaan, A. (1990b). , Reasons for language loss amongst the Dutch I. Dutch Courier, October issue, 12-13.

Ammerlaan, A. (1990c). , Reasons for language loss amongst the Dutch II. Dutch Courier, November issue, 16-17.

Ammerlaan, A. (1990d). , Levelt's model and explanations in language acquisition. Impromptu paper presented at the Combined ALS & ALAA Conference, September 1990, Sydney: Macquarie University.

Ammerlaan, A. (1991). , Testing linguistic variables in first language attrition. in F. Lovejoy (Ed.), Studies in language loss: Theoretical, intragenerational, pathological, Sydney: Holborn Press, 20-41.

Ammerlaan, A. (1992). , Lexical retrieval and first language attrition. Poster session at the Second International Conference on Maintenance and Loss of Minority Languages, September 1992, Noordwijkerhout.

Ammerlaan, A. (1993a). , Bilingual lexical retrieval in dormant Dutch bilinguals (Australia). Centre for Pacific Studies, Oceania Newsletter 11-12, 41-44.

Ammerlaan, A. (1993b). , Taalverlies onder Nederlandse emigranten. [Language loss among Dutch emigrants] Newsletter Australia 3.3, 3-5.

Ammerlaan, A. (1994a). , Problemen van Nederlandse Emigrantenvrouwen Down-Under. [Problems of Dutch emigrant wives down-under] Raffia 6.1, 25-26.

Ammerlaan, A. (1994b). , Oudere Nederlanders in Australie. Aanpak Vereenzaming vergt Erkenning als Minderheid. [Elderly Dutch people in Australia. Tackling loneliness requires recognition] LeefTijd 6., 27-31.

Ammerlaan, A. (1994c). , Oudere Nederlanders in Australie. [Elderly Dutch people in Australia] Tijdschriften Overzicht '94 6/7, 15-16.

Ammerlaan, A. (1994d). , The First Dutch Australian Community Conference. Newsletter Australia 4.2, 4-8.

Ammerlaan, A. (1994e). , Terug naar Holland om te sterven. [Returning to the Netherlands to die] Dutch Courier, June, 31.

Ammerlaan, A. (1994f). , Reacties op reacties van artikelen over oudere Nederlanders in Australie. [Reaction to responses to articles about elderly Dutch people in Australia] Dutch Courier, September, 2-3.

Ammerlaan, A. (1994h). , Foute Informatie Wekt Verontrusting. Leeftijd 9, 19-20.

Ammerlaan, A. (1995a). , Luisteren naar Nederlandse tijdschriften en banden. [Listening to Dutch magazines and tapes] Dutch Courier, Feb., 8.

Ammerlaan, A. (1995b). , Naturalisatie. [Naturalisation] Dutch Courier, Feb., 11.

Ammerlaan, A. (1995c). , Aspects of reactivation of a lost mother tongue. in B. Gruter & J. Stracke, (Eds.), Dutch Australians taking stock. Melbourne: Maroondah publishing, .

Ammerlaan, A., Hoeks, J., Van Horick T. & Bentlage, A., (1982). , Ik kan het niet beschrijven. [I cannot describe it] MA Thesis, ITT, Nijmegen: KUN.

GO TO Ammerlaan's Homepage