VREEMDE TALEN AAN DE HEAO ARNHEM

A. Ammerlaan

Momenteel is er binnen de HEAO een discussie gaande over de vorm en toekomst van het vreemde taal onderwijs. Om de gebruikte argumenten in een groter kader te plaatsen heb ik gepoogd een samenvatting te maken van probleemstelling, actiepunten en reacties in de nota Horizontaal door Van Els et al. (1992) met betrekking tot het Nationaal actieprogramma Moderne Vreemde Talen in Nederland. In deze korte weergave wil ik een aantal punten toelichten die voor docenten en studenten op de HEAO van belang zijn, en hen hierbij uitnodigen reakties te geven voor wat betreft de stand van zaken aan de HEAO en toekomstplannen.
Dit rapport kwam in agustus 1992 uit en beschrijft de resultaten van een grootschalig onderzoek over de toekomst van de moderne talen. Zonder al te veel in details te treden werden een aantal studies verricht over het aanbod, de vraag en de aanwezige kennis van taal en overheids strategien met betrekking tot talen als Frans, Duits, Engels, Italiaans en Spaans. Daarbij werd dankbaar gebruik gemaakt van een ITS studie in de zeventiger jaren om het geheel perspectief te bieden. Ook werd gebruik gemaakt van informatie van het FNV, Federatie Nederlandse Export, CNW, VNO en soortgelijke organisaties. Daarnaast werden specialisten in 14 sociaal/economische gebieden gevraagd over de behoeften aan taalonderwijs daar.
De samenvatting bestaat uit drie delen: alleereerst een nadere bepaling van de probleemstelling in het vreemde taal onderwijs, gevolgd door een analyse van de behoeften aan vreemde taal kennis zoals gemeten in surveys en gesprekken in bedrijfstakken, en ten derde een aantal suggesties zoals die in de nota staan vermeld. We beperken de resultaten bespreking tot de hogere onderwijs en zaken-wereld, daar deze relevant zijn voor wat in Arnhem/Nijmegen/Velp speelt.

Centraal in de problemstelling staat de spanning tussen twee polen: aan de ene kant bevinden mensen zich in situaties waarin ze verschillende talen goed moeten beheersen (hetgeen een vraag naar taalonderwijs schept) en aan de andere kant staan er de problemen die mensen ondervinden bij het gebruik van vreemde talen (wat gebreken in hun taalonderwijs aantoont).
De nota is geenzins verouderd voor wat betreft aanbod en behoefte, en zeker niet achterhaald. Door de eenwording in Europa zal de mobiliteit van de mensen en de internationalisatie van de handel slechts toenemen, zodat de punten die in dit rapport worden aangekaart relevant blijven. Steeds meer buitenlanders komen daarnaast naar en door Nederland voor korte of langere periode, zo blijkt uit cijfers van het CBS. Beide feiten betekenen dat er een kwantitatieve toename is in het vreemde taalgebruik, en ook een grotere behoefte aan een betere kwaliteit van het vreemde taalgebruik door Nederlanders.

I. Voor wat het aanbod aan vreemde taalonderwijs kunnen een aantal facetten uit de nota worden gelicht. Op de HAVO en VWO afdelingen speelt grammatica en geschreven vaardigheden een grote rol. Ook blijkt dat er verschillen in aandacht voor spreekvaardigheid tussen de middelbare scholen zijn, maar in het algemeen blijven deze vaardigheden ondergeschikt. Het aantal mensen wat Duits en Frans in haar/zijn pakket hebben is niet geringer geworden. Op de meeste middelbare scholen krijgt men 5 uur taalonderwijs, waarvan 2 in Engels en 2 in Duits. Op de MEAO's is dat 5 tot 10 uur per week, waarbij vooral Engels wordt gekozen. Spaans is sterk aan het toenemen op de MEAO's: 29% in 1878 en 45% in 1983 heeft deze taal in het pakket. Wat materiaal betreft en bereikt niveau is er niet veel algemeens te zeggen.
In het HBO is er, volgens de nota, een andere situatie. Taalonderwijs krijgt nauwelijks aandacht in Hogere Gezondheidszorg, Sociaal Agogisch onderwijs terwijl het op HEO's wel krijgt. Engels is 2 uur per week in de eerste jaren op vrijwel alle HBO instellingen. Tot zover de algemene kijk op het aanbod.
De bereikte niveaus in de vreemde talen zijn in dit onderzoek gemeten in het aantal jaren op school en de specialisatie in de taal, bij gebrek aan een algemene toets. Daaruit blijkt dat iedereen wel wat aan Engels heeft gedaan, vaak tot redelijk niveau. Voor Duits blijkt dat 15% geen training Duits heeft gehad. Een groot aantal heeft 'iets', en slechts 17% een redelijk niveau in hun Duits. Voor Frans geldt dat 40% nauwelijks Frans heeft gehad, en dat slechts 10% redelijke kennis heeft. Er zijn veel studenten op MBO niveau die nooit Duits en Frans hebben gehad.

II. Deze aanbods situatie kan worden vergeleken met de behoefte aan taal in de maatschappij, onderwijs, zakenwereld en priv‚.
De nota geeft aan dat de vraag naar talenkennis nog steeds toeneemt. Steeds meer gaan ook middel grote en kleinere bedrijven internationaal werken. De rol van Nederland in de E.G. neemt steeds toe, en het aantal hoger geschoolden blijft ook stijgen. Door toerisme neemt de vraag op priv‚ gebied ook toe.
Uit de praktijk blijkt dat de behoefte aan Duits zo groot is als het Engels, en dat dit systematisch wordt onderschat. Frans komt steeds op een derde plaats omdat waarschijnlijk het gebruik wordt vermeden vanwege de gebrekkige aanwezige kennis. Vooral in exportbedrijven is de behoefte erg groot. In alle sectors is de behoefte aan Spaans groeiend.
Bij nader onderzoek bleek dat
"the popular belief that English is spoken and understood everywhere appears to be without sufficient foundation."
Slechts in weinig gevallen kan men zonder kennis van Duits de taak vervullen, en is afwezigheid van andere talen geen gemis. Informatie over de bestaande behoefte omt uit twee bronnen: het ITS survey en uit gesprekken met specialisten.
Uit het ITS survey wat ook werd bestudeerd bleek dat:
- In 1978 66% van de Nederlandse bedrijven Engels en Duits gebruikte, 50% ook Frans, veel meer dan algemeen wordt verwacht.
- In 5 categorie‰n worden de vreemde talen veel gebruikt: management, logistiek, secretari‰le functies, p.r. & marketing, en research. Dit geldt voor alle sektors in de handel en industrie en ook voor het ambtenaren apparaat.
- Door de groei van het internationale handelsverkeer neemt de behoefte verder toe. Duits-sprekende talen blijven de belangrijkste handelspartners (30% van de Nederlandse export), gevolgd door Frans-talig (18%), Engels-talig (11%) en Italiaans (6%). De handelstaal is vaak Engels, zelfs met landen waar geen Engels als offici‰le taal gebruikt wordt, hetgen het belang van deze taal nog eens benadrukt.
De interviews met de specialisten tonen ditzelfde beeld. In de staalindustrie gebruikt 80% van de werknemers Engels en Duits. Frans wordt in 66% van de bedrijven gebruikt, maar door 6% van de werknemers. Engels is de voertaal in deze sector, waarbij middle-management en technisch personeel het meeste deze taal gebruiken. Spaans is hier minder belangrijk.
In de bouwindustrie worden vreemde talen alleen door management gebruikt, vooral Engels, Frans en Duits.
In overige industrie‰n blijkt Duits gebruikt te worden in 3/4 van de bedrijven. Alleen in de high-tech bedrijven is Engels praktisch voertaal.
Groothandelaren hadden de grootste behoeften aan Duits en Engels. Ook Frans werd veel gebruikt, in 70% van de bedrijven. Bedrijfscorrespondentie is voornamelijk in het Engels. De vraag naar Frans neemt toe, net als Spaans.
In de detailhandel is de behoefte kleiner, en afhankelijk van de regio en het produkt dat men verkoopt. In grote steden (toerisme) en langs grenzen wordt Engels en Duits gebruikt.
Banken en verzekerings mensen gebruiken regelmatig Duits en Engels, en twee-derde gebruikt af en toe Frans. Door automatisering is de vraag naar Engels echter groeiend. Frans is noodzakelijk op contracten op te stellen en voor top-management. Spaans is nodig voor de groeiende contacten met Zuid-America.
Transporteurs in Nederland vonden Duits de belangrijkste taal, gevolgd door Engels en Frans. Een kwart van de ondervraagden gebruikten Duits en Engels regelmatig, een achtste gebruikte Frans. Voor internationaal transport management is Frans en Duits belangrijk. Contacten met het nieuwe E.G. lid Spanje nemen toe.
In de hotel en toeristen industrie is de frequentie van gebruik van de vreemde talen erg hoog. Frans-sprekende klanten kunnen echter vaak met moeite te woord worden gestaan.
Medische en sociale sectoren gebruiken weinig vreemde talen, het meest nog Engels (13%). Maar de vraag neemt toe door het toenemend aantal buitenlanders die langdurig in Nederland verblijft.
In de landbouw en visserij neemt het gebruik van vreemde talen toe, door automatisering in de tuinbouw, direct verkoop aan het buitenland, en contacten met de overkoepelende organisaties in Brussel. In bedrijven is Duits en Engels belangrijk, in organisaties is Frans de nodige taal.
In regeringskringen is gedegen kennis van zeker een vreemde taal essentieel. Afhankelijk van het departement, gebruikt tussen de 20 en 40% Engels en Duits. Op Provinciaal en gemeentelijk niveau is deze behoefte beduidend kleiner, vooral voor Frans wat voornamelijk in onderwijs, recreatie en wetgevende afdelingen wordt gebruikt.
Hierboven staan alleen de behoeften aanvreemde taalgebruik in quantitatieve zin: dat er in veel gevallen aan deze behoeften niet voldaan kan worden is zelfs een leek duidelijk. Uit het ITS survey van 1978 bleek dat 40% van alle bedrijven en instellingen problemen met Engels en Duits ondervonden, en zelfs 70% met het Frans. Daarnaast bestaat er in de exportindustrie de trend om export te vermijden naar landen waarvoor geen taalvaardigheid aanwezig is; vooral Frans en Spaans schieten qua niveau tekort. Daarnaast blijkt dat voor verdere studie en ontwikkeling van werknemers gedegen kennis van een vreemde taal noodzakelijk is. Vakliteratuur is slechts sporadisch aanwezig in het Nederlands. Lezingen, tijdschriften, uitwisselingen vereisen talenkennis. Buitenlandse gasten geven voornamelijk les in het Engels, vaak hun Engels, zodat een grote kennis van de toehoorder is vereist. Studenten geven op grote schaal toe dat hun kennis van Frans, Duits en ook Engels vaak onvoldoende is om de literatuur bij te houden, vooral HEO studenten die uit de HAVO en MBO komen.
Ook de priv‚ behoefte neemt toe: om sociaal en culturele redenen offeren velen hun vrije tijd op om buitenlandse talen te leren.
Bovenstaand geeft een indruk van hoe vraag en aanbod zich verhouden tot elkaar. Erg weinig is namelijk bekend wat de inhoud van cursussen zijn en welk niveau van taalvaardigheid vereist is in welke context, zo blijkt uit de nota. Daarnaast hebben de carrieres van mensen tegenwoordig zulke grillige patronen dat nauw aansluiten van opleiding en baan niet een noodzaak is. Maar wellicht wel een doel.
Aan de andere kant moet men ook in ogenschouw nemen dat door gebrekkige kennis is de behoefte wordt aangepast omdat situaties vermeden gaan worden. Een groter aanbod zal daarom een grotere behoefte kweken, en nieuwe markten openen in de zakenwereld. Het moet duidelijk zijn dat voor wat betreft Frans en Duits er grote kloven bestaan tussen vraag en aanbod.
Uit het onderzoek blijkt echter ook dat er erg weinig bekend is over de precieze noodzaak van vreemde talen bij bedrijven en individuen daar dit van hun taken en marktkontakten afhangt. Vandaar dat veel bedrijven het vreemde taalonderwijs aan hun werknemers zelf overlaten, en geen inventarisatie of in-house training opzetten. Deze inertie betekend echter dat activiteiten van bedrijven gestuurd worden door de expertise in de vreemde talen onder de werknemers, zodat de Nederlanders zich nauwelijks met de Romaanse taalgebieden bezighouden. Daarnaast onderschatten bedrijven de noodzaak van hoogwaardige vertalingen van Nederlandse teksten, zodat of door schade en schande, of door dure vertaalburo's de behoefte aan kwaliteit geleerd moet worden. Dit wordt in de hand gewerkt doordat het onderwijssysteem mensen aflevert met een te laag niveau van taalbeheersing. HAVO, VWO en MAVO studenten hebben slechts beperkte vaardigheden die zij in de praktijk kunnen toepassen, en datzelfde geldt volgens her rapport voor HEO studenten.

III. Om de verhouding tussen aanbod en behoefte te verbeteren staan er een aantal suggesties in de nota die hier kort gepresenteerd kunnen worden.
Een vergelijking en harmonisatie van doelstelling voor taalonderwijs op de verschillende schooltypen is wellicht een eerste vereiste, al is het maar om praktische problemen als variatie in terminologie gebruik. Zo is wellicht een mogelijkheid het uitbreiden van voorzieningen in Duits en Frans onderwijs op hoger niveau. Ook de positie van Spaans op HBO niveau moet vergroot worden. Ook aangestipt worden zaken als uitbreiding van scholing in specifieke vaardigheden (telefoneren, debatteren, aantekeningen maken) en verbetering van de didactiek voor wat betreft communicatieve methodes, toetsontwikkeling en syllabi. Minder aandacht dient er worden besteed aan voorbereiden van studenten op hun tentamens, en meer naar oefeningen ontwikkeling van praktische vaardigheden. Studenten dienen bewuster te worden van de waarden van gespecialiseerde kennis van een taal, daar tot heden erg veel meisjes deze vakken doen. daarnaast moet er betere voorlichting komen om Nederlandse studenten te stimuleren in het buitenland te verblijven.
Om dit te bereiken moet vreemde taalonderwijs ge‹ntegreerd blijven binnen de huidige HBO scholen. Een verwijdering van de kloof tussen vreemde taalonderwijs en ander werkt juist averechts, daar kennis van de moderne talen als iets extra wordt gezien, in plaats van integrale kennis. Ook onder de collegae op een school moet uitwisseling van informatie bevorderd worden; zo zouden niet-taal vakkrachten hun kennis van de talen kunnen verbeteren, en taal-vakkrachten hun inhoudelijke stof nauwer kunnen laten aansluiten op de stof van hun collegae. Vakorganisaties zouden nauwkeurig onderzoek kunnen gaan doen naar de behoefte aan taalbeheersing in vreemde talen in hun gebied, waarop het aanbod van scholen dan kan worden afgestemd. Het gebruik van externe certificaten in taalbeheersing moet in het hoger onderwijs worden vermeden, maar slechts in het middelbaar gebruikt worden om ruimte voor cursus uitbreiding in vreemde talen te scheppen. Een andere mogelijkheid is om de uren van vreemde taal oefening uit te breiden. daarnaast moet mogelijkheden geschapen worden om tekorten in kennis van taal studenten in aparte cursussen bij te spijkeren. Een andere recommandatie is het zorgvuldig formuleren van doelstellingen die het vreemde taal onderwijs moet vervullen. Scholen moeten daarnaast bereid zijn meer te investeren in taalonderwijs, voor wat betreft apparatuur en taakuren.

T. Ammerlaan (Januari 1997)

Return to:
index of Ammerlaan's pages.
For comments and job offers, mail to: ton.ammerlaan@ft.han.nl

This page was accessed times since it was last modified November 1999

Copyright © 1999